We
schrijven 1995. Briefje uit Linkebeek. Van Follet, wie anders. In
1993, zo schreef hij, was hij begonnen aan een illustratie over de
slag bij Little Big Horn, maar die illustratie had hij nooit
afgemaakt. Was ik misschien geïnteresseerd om die door hem te laten
voltooien? Nu was – en ben – ik natuurlijk in elke tekening van
Follet geïnteresseerd, maar het voltooien van juist die prent vond
ik een briljant idee.
Er
zijn twee boeken die me zo hevig geëmotioneerd hebben, dat ik ze
niet in één keer heb kunnen uitlezen. De eerste is In naam van
al de mijnen van Martin Gray, een autobiografisch boek over de
holocaust en het noodlot dat de schrijver na de oorlog nog overkwam.
Het andere Begraaf mijn hart bij de bocht in de rivier van Dee
Brown. Daarin beschrijft hij de ondergang van de Noord-Amerikaanse
indianen. Het is verbijsterend te lezen hoe de indianen in de 19e
eeuw zijn behandeld door de blanken.
De
indianen hadden veel harder terug kunnen slaan. Misschien hadden ze
zelfs wel kunnen winnen als ze
hadden samengewerkt in plaats van door elkaar te bestrijden.
Wat zeker ook een rol speelde, is dat indianen grond niet als bezit
zagen en door die
zienswijze begrepen ze het concept van grondverkoop niet.
Er
zijn weinig slagen die de indianen hebben gewonnen, de bekendste is
zondermeer de slag bij Little Big Horn op 25 juni 1876. George
Armstrong Custer meende gemakkelijk een groep indianen in de pan te
kunnen hakken, maar dat viel tegen. Er waren er meer dan hij dacht,
en uiteindelijk legde hij zelf het loodje bij de strijd.
Het
is een mooi voorbeeld van hoe de overwinnaar van een oorlog de
geschiedenis bepaalt. Vanuit blank oogpunt was het een diepe
nederlaag, maar de strijd staat in de VS bekend als ‘Custers last
stand’, wat toch net een andere kijk is op de zaak.
Nu
ja, die slag wilde Follet voor me afmaken. Toen de tekening klaar was
en arriveerde werd ik er stil van:
Vanuit
een laag standpunt schilderde Follet de prent is in grijstinten als
een oude persfoto. Even waan ik me terug in de tijd, alsof ik de
krant van die dag heb opgeslagen en de foto zie van fotograaf Follet
die met gevaar voor eigen leven het slagveld op is gegaan. De
wanhoop, angst en pijn spat van de plaat af. De fotograaf drukt net
op tijd af, we zijn het moment waarop Custer wordt geraakt door de
pijl die zijn leven zal nemen. Uit wanhoop verschuilen soldaten zich
achter de kadavers van hun paarden terwijl de gillende, krijsende
indianen hen omcirkelen. Oude rotten zijn het, waren het, een aantal
is al gesneuveld en voor wie nog leeft is er weinig hoop.
Toch
is er ook nog een jong iemand bij de strijd. Een jonge knul, nog niet
droog achter z'n oren zo te zien. Iedere keer als ik naar de prent
kijk, krijg ik spontaan medelijden met hem. Ik hoop dat hij één van
de overlevenden was.
Na
het ontvangen van de prent belde ik Follet op. De enige keer dat ik
dat ooit deed. Mijn Frans is niet erg best,
en het gesprek liep voor geen meter. Pas toen ik ophing snapte ik
Follets verwarring over mijn gebrabbel over de paarden. Chevaux is
paarden, maar cheveux is... haar. 'Het haar is zo mooi, het haar!'
Ik
nam de prent op in het boek over Follet dat ik samen met Jozef
Peeters maakte. Naar aanleiding daarvan verzocht een andere
liefhebber aan Follet of hij hem nog een keerde wilde maken in kleur:
Maar
ik hou het meest van mijn versie, die foto van vroeger.